Antwoord van Keimpe op brief van Bernard

Brief aan Bernhard

Naar aanleiding van Menu 

‘Gij meendet, zatte vulderik, papventje, vol en rond, gij snotpiek, labbekak, geilerik, dat ik het aak’lig vond, dat gij mij, noemend ham en ei, zoudt treffen in mijn leed, 't welk honger vaak brengt over mij? Neen gabberd! Neen proleet!

‘k Voel mijlenver verheven mij Uw gulzigheid te boven; U, die zovele lekkernij den volke doet ontroven. Als eens de dag des oordeels komt zult gij staan, rond en slap. Dan zal het zijn Uw mond, die bromt: Geef mij - hia - mij maar pap!’

Gij zijt geen man als wij, die fier, die slank en vlug van leden ‘t gevaar met uitgestrekt rapier durft tegemoet te treden. Gij maakt U als een dwerg zo klein, zweet als in een bange droom. Uw schuilplaats zal een hooiberg zijn, wijl and’rer bloed zal stroom’.

En is ‘t getij gekeerd, ten lest, dan slaat g’Uw zatte pens. Gij zet Uw duimen achter ‘t vest, gij, volgevreten mens. Maar dan, onz’ wraak zal schone zijn! Onz’ holle maag wordt strijdtrom. En gij, versuikerd stuk venijn, gij nimmer komt weerom.’ Plutocraat