Hermanus Jozef Boxtart
Hij was getrouwd met Ada (Agatha, Wilhelmina Maria) Brinker.
Hij was een van de 8 verzetsstrijders die op de IJsselkade op 31 maart 1945, enkele dagen voor de bevrijding, werd gefusilleerd door de Duitse Sicherheitsdienst. De 9 omgekomen verzetsstrijders uit het Huis van Bewaring waren: Boxtart, Van Heemstra, Gerritsen, Hartoch, Lammers, Lier, Van Oostveen, Oskam en Sonnenberg. Hun lichamen werden twee aan twee vastgebonden en in de IJssel gegooid.
Een verzetsstrijder, Wouter van Benthem, overleefde de executie, doordat een kogel afketste op een knoop. Hij hield zich dood, werd met de andere lichamen in de IJssel gegooid en kon zich vervolgens zwemmend redden.
Meteen na de bevrijding werd een tijdelijk houten gedenkteken voor deze slachtoffers opgericht, dat al snel door koningin Wilhelmina werd bezocht. Later werd het houten kruis begraven onder het Gideonmonument aan de Rozengracht.
De heer Boxtart lag eerst begraven op de Rooms Katholieke Begraafplaats te Zutphen, nummer 2 70 A/2e kl. Daarna is hij herbegraven op het Nationaal Erveld in Loenen.
Ria Boxtart vertelt:
'Mijn allereerste woord was 'Rotmof'
'Mijn vader is op 31 maart 1945 gefusilleerd, met nog acht anderen. Zij waren uit de gevangenis gehaald, op bevel van de beruchte Heinemann. Dit was één van de vijf mensen die na de oorlog daadwerkelijk ter dood zijn gebracht, dat zegt genoeg over hem. Het bevel was een privé wraakactie voor het feit dat de Duitsers uit Zutphen moesten evacueren, waar Heinemann de pest in had.
De Hollandse SS-ers [...] die deel uitmaakten van het vuurpeloton waren dronken. De gevangenen werden uit hun cel gehaald en zonder meer, aan de oever van de IJssel, doodgeschoten. Hemelsbreed 50 meter van waar mijn moeder en ik bij mijn grootouders ondergedoken zaten. We woonden er vlak- en vlakbij dus.
De volgende morgen zijn mijn grootvader en een oom van me aan de IJsselkade gaan kijken, want het gerucht ging, dat er een paar collaborateurs waren geëxecuteerd. Zij hebben een paar lijken in het water zien liggen ... En ze dachten: nou, dat hebben ze goed gedaan. Die zagen ook alleen maar ruggen en konden niemand herkennen. Want ze zijn dus twee aan twee met prikkeldraad gebonden en in de IJssel gegooid, nadat ze doodgeschoten waren.
En toen Zutphen op 8 april bevrijd was, kwamen ook de gevangenen vrij. Van hen heeft de familie gehoord dat mijn vader bij de gefusilleerden was. Mijn vader is afgedreven in de IJssel en pas op 20 juli [16 weken] daarna gevonden. Toen pas heeft mijn moeder het definitieve bericht gekregen. Ze had natuurlijk al wel een vermoeden. Hoe het gegaan is, hebben ze gehoord van een man, die het overleefd heeft. Een marechaussee [Wouter van Benthem], bij wie de kogel op een uniformknoop afgeketst is. Die is een eind verder aan wal gekropen. Hij heeft na de oorlog de precieze plaats aangewezen en het verhaal verteld.
14 maart 1943 ben ik als oudste kind geboren in het geboortehuis van mijn vader, in Eefde bij Zutphen. Mijn ouders hadden vanwege mijn komst moeten trouwen en woonden tijdelijk bij mijn grootouders in. Enkele maanden later vonden ze een eigen huis. Na mij werd in april 1944 weer een meisje geboren en in juni 1945 nog één. Dat laatste [kind] heeft mijn vader dus nooit gezien. Mijn grootouders van vaders kant hadden een aannemersbedrijf en alle kinderen hadden een beroep, waarmee ze in het bedrijf konden werken.
Mijn vader was timmerman. Mijn moeder kwam eigenlijk uit Limburg, maar kwam na de middelbare school met haar ouders naar Zutphen. Het was een gezin met zeven kinderen. Mijn moeder werkte op kantoor. Bij de mobilisatie is mijn vader opgeroepen, want hij was in dienst geweest. Hij werd motorordonnans in de Ripperda-Kazerne in Haarlem, en moest berichten en andere dingen overbrengen van de ene kazerne naar de andere. Daardoor heeft hij enorm veel gezien.
Bij de capitulatie is hij nog een paar weken krijgsgevangen geweest met vele anderen. Toen hij thuiskwam zei hij tegen mijn moeder, die hij toen al kende: "Dat zet ik die Duitsers betaald, daar komen ze niet zomaar mee weg. Dit is ons land en dat pikken we niet." Mijn vader was iemand met een enorm rechtvaardigheidsgevoel. Hij had van het begin af aan iets van: «Waar ik me tegen kan verzetten en waar ik iets aan kan doen, dat doe ik." En dat heeft hij ook gedaan.
Hij begon contacten te leggen met andere mensen, kijken hoe zij erover dachten, zo Ïs dat al heel in 't begin van de oorlog begonnen. Later is dat veel actiever verzet geworden. Tijdens mijn pogingen het verleden te reconstrueren heb ik met mensen gesproken, die zeiden dat ze in het begin mijn vader een beetje vonden overdrijven, dat ze dachten: het zal allemaal wel meevallen. Maar hij was daar heel rechtlijnig in en hij is erg betrokken geweest bij de narigheid die hij had gezien. Zoals vliegtuigen die naar beneden kwamen en kinderen in het westen van het land die hun ouders kwijt waren tijdens hun vlucht.
Mijn moeder had niet dat bewustzijn en inzicht wat mijn vader zo erg had. Zij woonde in een normaal gezin en zag het in het begin niet zo somber in. Ze keken het in dat gezin gewoon een beetje aan. Toen mijn vader in het Verzet ging, hield hij op met als timmerman te werken en is hij in verzekeringen gegaan. Door dat werk kreeg hij een speciaal pasje, om op huisbezoek te kunnen. Zo ging dat in die tijd. Hij kon overal komen. Ook kreeg hij nog een bijbaantje op het Katholieke Kerkhof in Zutphen, als beheerder. Hij moest ervoor zorgen dat de graven werden gegraven, het kerkhof een beetje bijhouden en bij een begrafenis moest ie soms mee met de begrafeniswagen, zeg maar de lijkwagen met paarden. De beheerder ging daar weg en hoe mijn vader dat baantje heeft gekregen weet ik niet, maar wij gingen op het kerkhof wonen.
Een prachtig schuiladres voor mijn vader, een klein stukje van de stad af. Hij groef er niet alleen graven, maar maakte ook schuilplaatsen, zowel voor onderduikers als voor wapens en dat soort dingen. Hij had er zelfs een vluchtweg gemaakt, want er lag een vijver achter en daar had hij planken liggen, die over het water konden worden gelegd. Dan kon men het Slingerbos in en verdwijnen. Dus de onderduikers konden weg, als er een razzia was. Daarom is hij daar ook gaan werken.
Ik herinner mij, dat ik heel klein was en bij het water aan het spelen was. Toen kwam er een beestje en dat wilde ik aaien. Maar er was een man bij, die dat beestje met een schop heeft doodgeslagen. Ik weet dat ik toen vreselijk ben gaan huilen, en die man pakte mij op en ik wist verder niet wat het was. Later heb ik mijn moeder daarover gevraagd, toen zegt ze van: "Hoe kom jij daarbij?" Die man was dus mijn vader en het beestje was een rat. Dit is de enige echte eigen herinnering, die ik aan mijn vader heb.
Mijn vader had een vreselijke hekel aan [die] 'rotmoffen' , elke keer als hij er een in uniform zag zei hij: "Rotmof!" Mijn eerste woord was dan ook niet 'pappa' of 'mamma' maar 'rotmof' . Dat is echt zo. Dat kwam, denk ik, doordat mijn vader mij altijd meenam als hij voor de verzekeringen op de fiets wegging, al vanaf dat ik kon zitten.
Er werden bonkaarten en boodschappen in mijn kleren verstopt [..]. De Duitsers vonden kleine kinderen leuk en dan konden ze op hem niets vinden. Al weet ik het niet meer: ik had een sterke band met mijn vader, want dat is me vaak verteld. Mensen hebben later verteld: "Als je jouw vader zag, dan zat je altijd bij hem op de fiets. En dan lachten jullie en waren aan het zingen en fluiten, hij was helemaal idolaat van je." Later heeft mijn moeder een keer gezegd dat ze jaloers op me was. "Als je vader thuiskwam, was het eerste wat hij deed naar de wieg lopen, naar jou kijken. Dan kwam ik pas."
Mijn moeder is in die tijd nog een keer doodsbang geweest. Zij was via haar man koerierster voor het Verzet. Ze ging eens met mij in de kinderwagen, met bonkaarten en alles, over straat. Komt er een Duitser aan en zei ik keihard: "Rotmof!" Je kunt begrijpen, dat ze bang was. Toch ging ze door met mijn vader te helpen. Ze deed dat meer uit liefde voor hem dan uit andere motieven. Het ene kind trekt naar de vader, het andere naar de moeder. Dat heeft zowel met karakter als met andere dingen te maken. Ik heb die relatie met mijn vader gehad.
De eerste keer is mijn vader gearresteerd in november 1944, dat heeft hij eigenlijk een beetje zelf uitgelokt. Want hij zat in de 'Groep Bouwman' , dat was de naam van de verzetsleider in Deventer. Deze was bij ons ondergedoken, en zo ging hij op een avond samen met die Bouwman benzine 'organiseren'. Hij had zijn motor op het kerkhof in een lijkwagen verstopt. Het was al ná Spertijd en ze kwamen een groep soldaten tegen. Die Bouwman was bekend en mijn vader niet, dus hij trok met veel kabaal de aandacht, terwijl ze elk een andere kant opgingen. Mijn vader kon niet ontkomen en werd gearresteerd.
Toen kwam hij in het Huis van Bewaring. Na een dag of veertien kwam er een goede bewaker naar hem toe, die hem zei dat hij een blindedarm moest simuleren. Dan kwam hij wel in het ziekenhuis en kon bevrijd worden. Zo gezegd, zo gedaan. Alleen waren de moffen niet helemaal gek, en die zeiden dat ze bij de operatie wilden blijven. Toen moest mijn vader echt geopereerd worden. Twee dagen later zijn twee vrienden uit zijn groep gekomen, en heeft een non de bewaker weggelokt. Een Oostenrijkse officier, die bij mijn vader op de kamer lag, kreeg de keus tussen doodgeschoten te worden of een hele fles jenever leeg te drinken. Hij dronk. Die was dus van de wereld af door de drank. Dit verhaal heb ik later van een van mijn vaders twee kameraden gehoord.
Ze vervoerden hem op de fiets en kwamen soldaten tegen: "Halt! Ausweiss!" Ze moesten afstappen. Toen zeiden ze, dat ze van een feestje kwamen en dat mijn vader ladderzat was. Want hij liep te zwieberen op z'n benen. Ze hadden eigenlijk de grootste lol. Daarna is mijn vader ondergedoken. Kort daarna, op Oudejaarsavond is mijn moeder opgepakt en 24 uur aan één stuk door verhoord. Ze was drie maanden zwanger van haar derde kind. Gelukkig wist mijn moeder ècht niet waar hij was, dus ze kon werkelijk niks zeggen. Ze lieten haar los, maar zij mocht haar eigen huis niet in en is toen naar mijn grootouders gegaan. Kort daarop is ze ook echt ondergedoken.
De dag dat ik twee werd is mijn vader voor de tweede keer gearresteerd. Toen kenden ze hem wèl. Een jaar voordat het Huis van Bewaring werd afgebroken, heb ik de directeur een brief geschreven en daarin gevraagd of ik mocht komen kijken en ook waarom. Ik heb in de cel van mijn vader gestaan en de omstandigheden gezien, waarin hij daar verkeerde. In de dossiers had ik gelezen dat hij er behoorlijk gemarteld is, zijn rug stuk geslagen. Ik voelde zijn kou. Daar is het gedicht uit voortgekomen "Wat is het hier koud," dat in mijn bundel staat. Na dat bezoek wilde ik in de IJssel springen, maar ik weet zeker dat mijn vader me daarvan heeft weerhouden. Ik hoorde hem als het ware zeggen: "Heb ik het daarvoor gedaan?"
Toen mijn moeder weer haar eigen huis in mocht, is ze gaan kijken en was het helemaal leeggehaald. Geen foto meer aan de muur, geen botermes meer in de la. Er was ook geen la. In een leeg huis kon ze niet leven, zij is toen met ons bij haar ouders gaan wonen. Daar zijn we gebleven tot mijn moeder hertrouwde.
En ondanks mijn vele vragen heeft mijn moeder nooit over mijn vader willen praten. Mijn grootouders wel. Vaag kan ik me herinneren dat opa op mijn vragen zei: "Ja, pappa is dood, die komt niet meer terug." En op de kleuterschool hoor ik de nonnetjes nog zeggen: "Jouw pappa is een held. En je moet lief zijn voor je moeder, die heeft zoveel meegemaakt." Maar je kon lief zijn, tot je erbij neerviel: zij had alles altijd erger. "Ik wil mijn pappa, mijn pappa!" Er werd een straatnaam naar hem genoemd, maar ik wilde geen straatnaam, ik wilde mijn vader. En dan liep ik weer eens weg, één van de vele keren, dan ging ik mijn vader zoeken. Altijd bij de IJssel. Want ik geloofde niet dat hij dood was. Hij liet mij niet in de steek! Hij kwam terug ...
Pas toen ik voor 't eerst zwanger was [..], heb ik tot me door laten dringen dat hij echt dood was. En toen ging ik hem zo vreselijk missen en besefte ik pas wàt ik miste. Toen heb ik heel veel gehuild, zo erg miste ik hem. Ik heb altijd gezegd, en dat gevoel is nog heel sterk in mij: toen mijn vader gefusilleerd was, ben ik wees geworden.
Want mijn moeder kan ik me pas weer herinneren, toen ze hertrouwd was. Tot die tijd heb ik geen moeder gehad. Ze was er niet. Dat kwam ook doordat er zoveel gebeurde, waardoor zij constant weg leek te zijn. Het zusje, dat in '44 geboren is, kreeg in ' 46 hersenvliesontsteking en moest naar het ziekenhuis. Zij is overleden en bij mijn vader begraven. Op dat kerkhof, waar mijn vader gewerkt had.
Het andere zusje kreeg daarna nekkramp en ook zij lag maanden in het ziekenhuis. Daarna is mijn moeder gaan werken, dat moest wel, al kreeg ze op een gegeven moment wel wat geld van Stichting 1940 - 1945. Dus ik zag mijn moeder bijna nooit. Ik sliep bij mijn tante in bed. Met mijn oma ging ik naar Sinterklaas. Ik heb lieve grootouders gehad. Dat wel. En ik was dol op die tante. Toen zij trouwde en naar Limburg verhuisde, miste ik haar heel erg. Diverse malen ben ik naar haar toe weggelopen.
In 1951 is mijn moeder hertrouwd. De dag na het trouwen moest ik van mijn moeder in één keer 'pappa' zeggen. En al was het nog zo'n lieve man eigenlijk, dàt wilde ik niet. Dat heeft bij mij veel weerstand opgeroepen. Mijn pappa dat was die foto. Die toen de deur uitging. Ook dat nog eens. Die ander was niet mijn vader, want mijn vader kwam terug en daar wachtte ik op! En mijn moeder was ontrouw, zo zag ik dat. Daarom heb ik mijn tweede vader nooit kunnen accepteren.
Ja, ik was ook in de puberteit en in opstand. Ik was zeker een lastige puber. Mijn moeder heeft het ook moeilijk me mij gehad. En dan ontglipten haar soms dingen als: "Je bent net zo eigenwijs als je vader." Er was nooit iets positiefs, als ik vervelend was. Er is nog een foto. Daarop zie je Koningin Wilhelmina, met van die grote bontdingen aan. En dan staan er die vrouwen, er waren maar twee echtgenotes, en verder een paar ouders en wat broers en zusters van de gevallenen. En dan zie je daar een kind van drie jaar in een wit jasje staan, en dat ben ik. Ik ben er dus bij geweest, toen het monument voor mijn vader onthuld werd, daar aan de oever van de IJssel in Zutphen.
Dat was op 7 augustus 1946 en dat was dus precies op de verjaardag van mijn vader [..]. Ik wéét het zelfs nog. Bij mij gebeurt zoveel belangrijks op verjaardagen, ook op die van mezelf. In toeval geloof ik allang niet meer. Eén hele goede vriendin had ik, die heb ik nog, nu al bijna 50 jaar. Met haar kon ik alles bepraten, wij waren ook veel bij elkaar. Zij hielp mij ook om op mijn kleine zusjes te passen. Dat was in die tijd normaler natuurlijk, maar ik deed ook een groot deel van het huishouden. Toen mijn moeder, na een miskraam, er even tussenuit moest, liet ze mij als kind van 14 of 15 rustig een week (of twee) voor alle kinderen zorgen. Dat vond zij normaal. Het ging goed, maar toch ... Er was altijd die verantwoording. Ik was gelukkig wel dol op mijn zusjes, en ik had en heb met hen een heel goede relatie.
Er moest altijd voor mijn moeder gezorgd worden. Zij had in die tijd ook vreselijke driftbuien. Ik zeg wel eens: dan kwamen de vliegende schotels, en de koektrommels vlogen langs je oren. Het zat haar zeker ook niet mee, toen ik 16 was kwam mijn tweede vader om het leven bij een verkeersongeluk. Alles herhaalde zich voor haar: het jongste van die drie zusjes was pas een half jaar. Voor dat zusje heb ik de eerste maanden na haar vaders dood helemaal gezorgd, ik deed haar in bad, gaf haar eten ...
De enige die me hielp, was mijn vriendin. Ik zat toen op de MULO, die heb ik mogen afmaken, maar verder leren was er niet bij, er was geen geld. Ik moest gaan werken. Al na korte tijd op een kantoor had ik iets van: o nee! En zoals ik als klein kind al tegen de nonnetjes in het ziekenhuis had gezegd: "Ik wil later ook zuster worden, maar niet met een kap op," zo is het gebeurd. Ik ging de verpleging in. Na mijn opleiding van drie jaar wilde ik nog 'aantekeningen' halen, voor kinderverpleging onder meer, omdat ik dol op kinderen was. Daartoe ging ik naar Roermond, waar mijn jongste tante woonde. Tijdens het carnaval heb ik daar toen mijn eerste man leren kennen. Omdat we gauw een huis kregen, zijn we op de dag af 9 maanden na ons eerste afspraakje getrouwd.
Nu ik zoveel ouder ben, heb ik volkomen begrip voor mijn moeder. Na de oorlog werd tegen de verzetsweduwen gezegd: "Niet over die vaders praten, doorgaan! Opbouwen!" Zij heeft naar beste weten gehandeld en ze is door alles wat er gebeurd was zó getraumatiseerd, dat ze niet anders kon. Stel je voor: haar verzetswerk, waar ze zo vreselijk bang voor was, haar man kwijt, haar kind kwijt, een ander kind ernstig ziek, haar huis leeggehaald, weer helemaal opnieuw moeten beginnen. Maar ik ben affectief verwaarloosd door haar. Ik kan me niet herinneren dat ze me ooit op schoot heeft genomen of me geknuffeld heeft [..].
Misschien was ik te gezond, ik had niet die zorg nodig die de zieke kinderen kregen. En ze heeft toch fantastisch werk gedaan. Ze heeft toch maar in haar eentje eigenlijk vijf kinderen opgevoed, die allemaal goed terecht zijn gekomen. Daar heb ik veel bewondering en respect voor. Ik zou niet met haar willen ruilen, niet één dag van haar leven.
Wat ik wel heel erg vind, is dat er geen liefde tussen ons [mijn 1ste man en mij] was. Die was er echt niet. Toen we trouwden kenden we elkaar eigenlijk niet goed genoeg. Maar mijn eerste man zei zo duidelijk, dat ik de belangrijkste in zijn leven was, en hij, nou ja, hij zorgde voor me en was zo lief dat ik dacht: dit is ware liefde, dit is het. De eerste jaren hadden we het goed samen, zo goed, dat het de enige tijd is geweest, dat ik weinig aan mijn vader heb gedacht. En hij dus niet zo'n belangrijke rol in mijn leven speelde.
Tot ik dus zwanger werd. Ja, ik realiseer me goed dat ik mijn vader jarenlang op een voetstuk heb gezet. Dat was natuurlijk niet helemaal terecht. Maar ik denk ook, dat mijn vader dat voetstuk veel minder had gehad, als ik een echte moeder had gehad. En ik moest het toch [aan iemand] kwijt...
Van het geluid van vliegtuigen heb ik wel eens last. En als het onweert, nu nog. Dan moeten de gordijnen open, ik moet het zièn! Als ik het alleen maar hoor, word ik angstig. Mijn eerste kind, mijn oudste dochter, was helemaal van mij. Dit was nou iets, dat was van mij, daar bleef iedereen af! Niemand mocht aan dat kind komen, ik claimde het helemaal. Ik realiseerde me na een tijdje wel: dit is niet normaal. En daar ben ik toen voor mezelf aan gaan werken. Dat heb ik dus met de tweede een stuk minder gedaan. Al nadat mijn derde en jongste kind geboren was, wist ik dat het huwelijk niet goed was.
Maar ik moest ten koste van alles dat huwelijk in stand houden, want mijn kinderen moesten een vader hebben! Al had hij weinig aandacht voor de kinderen, wat natuurlijk ook kwam door mij, doordat ik ze zo naar mij toe trok. Toch dacht ik: een slechte vader is altijd nog beter dan géén vader. Ook ben ik weer gaan werken, ik had een halve baan en deed het werk in huis, de boodschappen, ik reed de kinderen naar hun lessen en clubs. Als je bezig bent, hoef je niet te denken, hè. Dus dat is dan goed. We leefden langs elkaar heen, maar in hetzelfde huis. Mijn echtgenoot kookte en waste af, dat was het. Laat ik het zo zeggen: het huwelijk ging als een nachtkaars uit. Na 24 jaar zijn we uiteindelijk gescheiden.
Het werken was heel prettig, eerst was dat in een kindertehuis voor geestelijk gehandicapten. Na een jaar of acht werd ik weg gereorganiseerd en toen ben ik in een bejaardenhuis gaan werken. Dat was ... even kijken ... dat is geweest in '84. Ik was daar nachthoofd. En we moesten toen ik daar werkte op een gegeven moment een uitgebreide brandpreventiecursus volgen.
Het was 's middags, dus ik moest er eerder voor uit bed. Om 2 uur dus komt die brandweerman, meneer Vrijlink. En hij zegt: "Mijn naam is Vrij link, en brand is vrij link." Ik was een beetje melig en zei iets om hem een beetje te stangen, iets over een brand die ik in Zutphen gezien had en die zo 'mooi' was. Toen keek hij op de namenlijst, waar ik alleen met mijn getrouwde naam opstond en vroeg: "Komt u uit Zutphen?" "Ja." "Kent u koster X (mijn eigen achternaam)?" Ik zei, dat er in heel Zutphen volgens mij geen koster X was, èn dat alle leden van de familie X in Zutphen elkaar kennen. Dus dat had ik geweten. "Nou, "zegt ie, "dat zul je ook wel niet weten, want die man is allang dood, die is gefusilleerd." Toen kreeg ik zó dik het kippenvel, ik werd helemaal akelig en zei: "Dat is mijn vader!"
Ik zag hem spierwit worden en hij zei: "Jouw vader is een held, die heeft mijn leven gered." En na de les vertelde hij me het hele verhaal. Hoe hij moest vluchten, naar mijn vader toegestuurd was en op het kerkhof ondergedoken was in een soort hut onder een graf. En hoe mijn vader hem over de IJssel geroeid heeft, terwijl er overal zoeklichten waren, en hem naar een ander onderduikadres had gebracht. Het was de eerste man, die mij iets positiefs over mijn vader vertelde. Die het zèlf had ervaren. Hij had thuis een boek over het Verzet in de Achterhoek en daar kwam mijn vader in voor. Hij is het komen brengen: "Dit hoort niet bij mij, dit hoort bij jou."
In 1985 was het 40 jaar na de Bevrijding. Er is toen een verschrikkelijke hausse op televisie en radio geweest: films, herdenkingen, van alles en nog wat. Ik kreeg een virusinfectie. En toen ben ik van de ene dag op de andere volledig ingestort. Ik was helemaal nergens meer, niets interesseerde me, zelfs mijn kinderen niet. Het gebeurde met mijn verjaardag zoals zo vaak als er wat gebeurde. 14 maart, ik zat in een stoel, ik was jarig. Ik werd 's avonds ziek. Ik ben in een stoel gaan zitten met een krukje onder mijn voeten en heb wezenloos voor me uit zitten kijken.
Zes weken lang. Wezenloos. Het was niet zomaar een stoel. Die stoel is door mijn vader gemaakt tijdens zijn timmeropleiding, op school dus. Een beukenhouten, zogeheten rookstoel was het. Hij stond bij zijn ouders thuis. Na de oorlog, toen mijn moeder niets meer had, hebben haar schoonouders haar die stoel gegeven. Hij betekende veel voor mij, en toen ik uit huis ging, heb ik mijn moeder gevraagd of ik hem mocht hebben. Dat mocht. Talloze malen is hij inmiddels geverfd, opgeknapt en bekleed. In het huis waar ik nu woon, staat die stoel in mijn eigen kamer boven. En nog steeds, als ik het moeilijk heb of vanwege andere dingen, ga ik er bewust in zitten. Dat ervaar ik als vertroostend.
Op advies van mijn therapeut heb ik mijn levensverhaal geschreven. Dat heb ik toen aan een vriend van mijn vader uit het Verzet laten lezen. Deze vriend kwam in contact met een journalist, die op 4 mei een stuk in de krant wilde plaatsen over onder meer iemand die in de oorlog een jong kind was geweest. Die journalist belde mij op en vroeg me of hij mijn verhaal mocht plaatsen. Hij zei dat het er zo in kon, met wat koppen erboven en zo. Hij is een hele dag bij me thuis in Roermond geweest en we hebben veel gepraat. En er kwam een foto van mij bij het monument bij te staan en één van mij bij het graf. Plus een verzoek om inlichtingen mijnerzijds, de vraag of mensen die mijn vader gekend hadden contact met mij zouden opnemen.
Dat bleek een groot succes en had vele gevolgen. Zo belde bijvoorbeeld een kennis van mijn moeder me na het lezen van het artikel op. Zij vertelde dat ze vrijwilligerswerk deed met oorlogsweduwen en dat ze daarbij ondersteuning kreeg van ICODO in Utrecht. "Mag ik jouw verhaal naar ICODO sturen?" Dat vond ik goed. Korte tijd later belde een dame van ICODO mij op: "Er start binnenkort een gespreksgroep voor Kinderen van Verzetsdeelnemers, dat lijkt me wel wat voor jou." Met veel angst en beven ben ik daar tenslotte een keer naartoe gegaan. En daar was een enorme herkenning, zo van: dat is mijn verhaal, en dàt heb ik ook! Het was zo bevrijdend. Zo'n verademing.
Eén keer in de maand kwamen we bij elkaar, tweeëneenhalf jaar lang. Uit deze gespreksgroep is later onze Vereniging Kinderen van Verzetsdeelnemers ontstaan!!! In de periode dat ik naar deze bijeenkomsten ging, ben ik ook naar een psycholoog gegaan, die me na een jaar naar Centrum '45 doorverwees. Zo kwam ik op de lange wachtlijst bij Bastiaans. Omdat die [wachtlijst] zo lang was, ging ik voor de tussentijd naar een andere therapeute, waar ik weer tweeëneenhalf jaar bij ben geweest. Intussen werd mijn huwelijk steeds slechter. In die tijd was het dus.
Er waren veel reacties op de oproep in de krant. Een half jaar later zelfs nog. Toen werd ik door een meneer uit Rijswijk opgebeld, die had met mijn vader in de gevangenis gezeten. Of ik een keer wilde komen. Ik ben gegaan. En hij vertelde, dat hij katholiek was. En over mijn vader: "Jouw vader was jong, maar hij had overwicht. Hij was een rustgevende figuur." Hijzelf was heel nerveus geweest. Ze hadden over hun beider geloof in God gesproken, en mijn vader had gezegd: "Hier heb ik een rozenkrans. Je moet maar bidden en het aan God overlaten."
Die avond werden er mensen uit hun cel gehaald en daar was mijn vader bij. Hij niet. "En ik ben vergeten die rozenkrans terug te geven. Die heb ik nog." Toen had hij hem in zijn hand en hebben we samen zitten huilen. En toen heb ik die rozenkrans van hem gekregen. Ik ben erna naar mijn moeder gegaan en heb niets verteld, maar die rozenkrans laten zien. Lijkbleek werd ze: "Hoe kom jij aan de rozenkrans van je vader?” Toen wist ik dat hij echt was. En ze vertelde: "Hij had hem altijd in zijn broekzak. De ene zak uit, de andere in." En ik nu, als ik naar het graf ga op 4 mei of tussendoor, dan heb ik hem altijd in mijn handen.
In de tachtiger jaren heeft mijn vader, zoals zovele anderen, postuum het Verzetsherdenkingskruis gekregen. Dit werd op 18 februari 1983 uitgereikt door de burgemeester van Zutphen. Het was een indrukwekkende plechtigheid, waarbij ik in een grote zaal met genodigden het woord heb mogen voeren. Daar heb ik voor de eerste keer in mijn leven mijn vader hardop mogen memoreren en bedanken voor alles wat hij voor zijn land, maar speciaal voor ons, zijn gezin, heeft gedaan. Ook heb ik toen recht uit mijn hart gezegd dat ik er trots op ben zijn dochter te zijn.
Mijn tweede en huidige man heb ik leren kennen tijdens een vakantie in het buitenland. Toen ik na mijn scheiding geen fulltime werk kon vinden bij mij in de buurt, besloot ik naar Amsterdam te gaan. Ik zocht dus woonruimte. Mijn man, toen dus nog een platonische vriend, bood mij aan tijdelijk bij hem boven te komen wonen, hij was door zijn werk in ploegendienst veel weg en zo kon ik dus helemaal op mezelf wonen. Na een tijd is er een relatie ontstaan. Dat heb ik snel aan de kinderen verteld, want ik dacht: "Als zij het niet accepteren, kan ik nu nog terug." De reactie was positief. Mijn oudste dochter, al verloofd, zei zelfs: "Mam, ik hoop dat je net zo gelukkig wordt als ik ben." Nou, en gelukkig ben ik!
Ik dacht niet meer aan therapie. Intussen had ik een fijne baan gevonden, met prettige collega's, in het Andreas Ziekenhuis. Maar dat ging 8 jaar later fuseren met het Lucas Ziekenhuis en toen werd ik voor het blok gezet. Weer alle diensten draaien en meer uren maken. Ik was boven de 55 en zag dat niet zitten. Ik kreeg het ineens erg aan mijn rug, ik kon niet op en neer. Ik zat een paar maanden thuis en werd zo depressief als een deur. Op advies van de Stichting ben ik toen naar Centrum , 45 gegaan, waar het in het verleden dus nooit van gekomen was. Mijn therapeut in het Centrum heeft op een gegeven moment gezegd: "Wat jij moet doen, is brieven schrijven aan je vader. Om het kwijt te raken."
Toen ben ik begonnen met: "Lieve pappa, ik ben X ... " En ik denk: ik voel me net een debiel. Ik kon daar niet mee overweg. Toen ben ik mijn gedachten gaan opschrijven. Dat werden gedichten. En het is echt een soort van therapie voor me geweest, het van me afschrijven. Er zijn er een paar bij, waarvan ik niet echt weet dat ik ze geschreven heb. Alsof ik in trance was geweest. Het is dat het mijn handschrift was! En toen is het een boekje geworden, waarvan toch al veel mensen gezegd hebben: "Ik voel dit ook zo." Dat ze daar iets uit halen van: ik sta niet alleen. Dat voel ik nu dus ook: ik sta niet alleen. Waar ik heel blij mee ben, is dat ik in het Centrum heb geleerd om te accepteren wie ik ben. DAT IK ER MAG ZIJN. En dat gaat steeds beter.
Als ik daar op 4 mei bij het monument sta dan word ik rustig van binnen. Als ik mijn bloemen daar neerleg, samen met de leerlingen van de school die het monument geadopteerd heeft. Dan heb ik iets van: "Pap, ik ben er voor jou. Ik ben je niet vergeten." En dat zet ik steeds op het lint ook. En dan voel ik me heel erg met hem verbonden. Dan sta ik bij die IJsselkade, en dan haal ik altijd één bloem uit de krans, en die gooi ik in de IJssel. Omdat hij in de IJssel is gegooid. En dan lopen bij het Wilhelmus de tranen over mijn wangen, maar dan voel ik me toch heel dichtbij hem. En dan heb ik het gevoel, dat ik toch iemand heb, die van me gehouden heeft, die nog van me houdt en over me waakt. En dan voel ik weer die band, die wij hebben gehad.
Dat is het antwoord, dat ik van mijn vader heb gekregen. En ik geloof echt, dat er een hiernamaals is. Niet een hemel of al die flauwekul, maar waar het wel is hoop ik altijd hem weer een keer te ontmoeten.
Uit: “Gedichten” van Ria Boxtart, 2002.
Is er iemand die kan begrijpen
Wat ’t is om van binnen leeg te zijn?
Altijd een toeschouwer
Terwijl je zo graag deelnemer zou willen zijn?
Wanhopig graag er tussen staan.
Wat is ’t dat jou zo leeg doet zijn?
Je vrolijkheid is zo on-echt – ziet niemand dat nu?
Hoe komt die muur om je heen?
Steen voor steen zou je hem willen afbreken
Kun je dat?
Maar zonder die muur ben je naakt!
Wil je dat?
Je moet dan helemaal opnieuw beginnen
Durf je dat?
Of is die inspanning net te veel?
Het risico te groot?
Kun je nú nog leren echt te leven?
Zie: Nationaal Archief
Zie: WieWasWie
Zie: Zij die stierven voor Vrede
Zie: Monument aan de IJsselkade
Zie: Nederlandse geëxecuteerden tijdens de Duitse bezetting
Zie: Nationaal Erevelde Loenen
Geboorteplaats: Eefde
Overleden:
Leeftijd overlijden: 26
Plaats van overlijden: Zutphen
Begraafplaats: Nationaal Ereveld Loenen
Div.: Geëxecuteerde IJsselkade Zutphen