Onwijs stil

‘t Werd onwijs stil. We waren dat niet gewend.

‘t Was moeilijk Vader in huis te houden. Maar ik smeekte het hem, en zei, dat Oom Wim van de wasscherij [Lenderink, achter hun huis gelegen]  ook nog binnen bleef, die is altijd haantje de voorste.

Eindelijk verscheen die in de achtertuin, want hij sliep daar in Zelders huis bij de nieuwe buren. ‘t Werd een genoeglijk praatje.